‘Hebt u het al gehoord moe?’ Jantien komt opgewonden binnenstormen.
‘Wat gehoord, kind?’ vraagt Bette.
‘Gesien van oom Gerrit en tante Martje gaat trouwen, ze houden een echte bruiloft en wij mogen allemaal komen.’ Jantien glundert bij het vooruitzicht.
‘Dat wist ik, ja. Ze gaan er een groot feest van maken.’
‘Waarom hebt u dan niets gezegd,’ vraagt Jantien. Ze kijkt Bette verwijtend aan.
‘Och kind, je hoort het immers vroeg genoeg. Ik moet eerst met va overleggen en het kan nog wel weken duren voor die weer thuis is. Je weet toch dat hij en oom Gerrit mot hebben. Misschien wil hij niet naar de bruiloft, het leek me beter te wachten met het jullie te vertellen.’
‘Jullie hebben toch geen ruzie met Gesien en Pieter? Het is toch hun feest?’ Jantien ziet geen moeilijkheden.
‘We hebben het er wel over als va terug is. Zulke dingen kan ik niet alleen beslissen,’ besluit Bette.
Jantien zit nog wat te mokken maar het is haar aard niet om lang sacherijnig te blijven.
Bette zucht, ze staat er al een dikke maand alleen voor. Het valt haar zwaar, de zorg voor de kinderen, het huishouden en daarnaast de tuin bijhouden, het fruit en de groente oogsten en verwerken en de koe en de geit verzorgen. Het zijn lange dagen. Ze valt ’s avonds doodmoe in bed en staat ’s morgens half uitgerust weer op. Gelukkig helpen de kinderen een handje mee. Zelfs de kleine Klaas weet nu het onderscheid tussen wat eetbaar is in de moestuin en wat er tussenuit getrokken kan worden.
Het voorjaar was vroeg dit jaar. Dat betekent dat er ook vroeg gemaaid en gehooid kan worden. Marinus is net als voorgaande jaren als los arbeider aan het werk. Samen met zijn kameraden trekt hij van boerderij naar boerderij om hun diensten aan te bieden. Na het maaien en hooien van het grasland is de rogge rijp om te oogsten. Daarna is de haver aan beurt en in de herfst worden de aardappelen gerooid. De werklui trekken het hele land door, soms zelfs ver Duitsland in. Af en toe, wanneer ze niet te ver uit de buurt zijn, komt Marinus tussendoor een dag naar huis. Dat is deze zomer nog niet gebeurd. Hoe langer hij wegblijft, hoe minder Bette er op rekent dat hij er even tussenuit kan. Ze weet dat het werken nodig is. Ze zijn zoveel mogelijk zelf voorziend maar er zijn zoveel zaken die geld kosten. Neem nu de brandverzekering, die kun je niet betalen met een geitenkaas of tien eieren. Daar moeten harde guldens voor op het kleed komen. Ze mag bidden dat ze ervan verschoond blijven maar ook voor de dokter en het ziekenhuis moet er geld zijn.
Bette kan het niet helpen maar het lijkt alsof er met Marinus ook een stukje van haar levensvreugde verdwenen is. Ze strijkt over haar voorhoofd, alles heeft ze al geprobeerd maar telkens steekt de hoofdpijn de kop weer op. Vanavond maar eens extra vroeg naar bed besluit ze.