‘We moesten maar naar binnen gaan,’ zegt Bette, ‘het is tijd voor Nienes voeding en de beide anderen zullen hun slaapje wel uit hebben. Marinus heeft de vier oudsten meegenomen naar de turf.’
‘Ik vond het al zo rustig’ Haar vader komt overeind. ‘Er is zeker minder los werk, deze zomer?’
‘Ja, Marinus hoopt straks, wanneer de rogge rijp is nog een paar weken aan de slag te kunnen. Hij maakt extra turf aan in de hoop daar wat mee te verdienen. Komende winter kunnen de jongens helpen met heideboenders maken, dat scheelt weer.’
‘Je redt het toch wel?’
Bette voelt dat ze een kleur krijgt. Ik had mijn mond moeten houden, denkt ze, ik wil niet dat vader zich zorgen maakt over ons.
‘Ja hoor,’ zegt ze, ‘dat komt best in orde.’
Haar ogen moeten wennen aan de schemering in de kamer. De bedompte lucht omhult haar als een klamme deken. Ze haalt een paar keer diep adem om haar duizeling de baas te worden. In het ledikantje komen de peuters overeind, twee paar ogen staren verlegen naar de man die zich over hun bed buigt.
‘Jammer, ze kennen me natuurlijk niet meer,’ zegt hij spijtig.
Bette helpt de meisjes uit bed. ‘Jullie hoeven niet bang te zijn,’ zegt ze, ‘kom geef grootva maar een handje. Hij heeft zo’n eind gelopen om jullie te kunnen zien.’
Aarzelend steekt Treesje grootva haar handje toe, dan durft Maartje ook. ‘Dag grootva,’ mompelt ze om dan gelijk weer achter Bettes rok te duiken.
‘Weet je wat we doen,’ zegt grootva, ‘terwijl jullie moe Niene voedt, kunnen jullie mij mooi de kippen en geit laten zien.’ Het gaat niet van harte maar de meisjes dribbelen achter grootva aan. Even later hoort Bette aan het gekwebbel buiten dat de muur geslecht is. Wanneer ze met Niene buiten komt ziet ze haar vader onder de appelboom op handen en knieën, de beide meisjes op zijn rug. Ze hebben samen het grootste plezier.
’s Avonds aan tafel is het bijna een gevecht wie er naast grootva zitten mag. De kinderen hangen om hem heen als kleverkwasten. Het kost deze keer extra moeite om het spul in slaap te krijgen, pas als Marinus zijn stem verheft, wordt het rustig. Op gedempte toon voeren de volwassenen hun gesprek.
‘Waar ik nieuwsgierig naar ben,’ zegt grootva, ‘merken jullie hier iets van die nieuwe woningwet? Bij ons in het dorp worden de plaggenhutten één voor één gesloopt. De gemeente heeft ze verboden. Het zou me niet verwonderen dat de mensen hier naartoe trekken. Volgens mij staat deze gemeente de hutten nog toe.’
‘Ik heb er toen ik rondtrok wel van gehoord,’ zegt Marinus. ‘Ik mag hopen dat het hier nog een aantal jaren toegestaan is, waar haalt een mens in deze tijd de middelen vandaan om een huis te bouwen. Of zou de gemeente een woning aanbieden?’
‘Daar heb ik een zwaar hoofd in,’ meent grootvader, ‘er wordt de laatste jaren niets bijgebouwd. Waar moeten ze dan de woningen vandaan halen. Ja, kinderen het zijn moeilijke tijden voor ons soort mensen.’ Bette en Marinus knikken.
‘Zolang we allemaal gezond blijven, zullen we het wel redden,’ veronderstelt Bette, ‘ik weet niet hoe jullie erover denken maar ik ga naar bed. Ik ben moe. Leg jij het strobed voor va of zal ik dat eerst nog doen?’
‘Kruip jij er maar lekker in, ik zorg dat je vader straks een slaapplaats heeft,’ verzekert Marinus haar.
Wat ben ik blij dat ik lig, denkt Bette, wanneer ze even later de bedsteedeuren dichttrekt. De stemmen van Marinus en haar vader hoort ze amper.
Voor haar gevoel is het nog midden in nacht wanneer Niene zich meldt om gevoed te worden. Het daglicht dat door de kleine vensters valt, vertelt echter een ander verhaal. Ze steekt haar arm uit maar de plek naast haar is leeg. Marinus is al op, de slaapplek van grootva is opgeruimd. Op tafel staat alles voor de broodmaaltijd klaar. Van de beide mannen geen spoor. Die zullen wel bij de dieren zijn, denkt Bette. Wat een verwennerij, dan hoef ik dat niet te doen. Ze neemt Niene bij zich in bed om haar te voeden en geniet van de rust voor de rest van het gezin haar aandacht weer opeist. Lang duurt dat niet. Even later worden de kinderen wakker en is het gedaan met de rust.
Bette neemt trouw iedere dag een lepel levertraan. Ze zet brandnetelsoep en allerlei groene kruiden en extra groenten op tafel.
Geleidelijk voelt ze zich sterker worden. De duizelingen worden minder. Alleen de hoofdpijn blijft haar plagen.