De volgende dag zijn de mannen van de buurtschap met man en macht bezig een plaggenhut bewoonbaar te maken. Het is hard werken maar wanneer ’s avonds de zon ondergaat rookt de schoorsteen. De vrouwen hebben van het weinige dat ze bezitten iets afgestaan. Het getroffen gezin heeft voor de eerste dagen voedsel en kleding. Het huisraad is een allegaartje maar ze kunnen zich redden.
Marinus heeft besloten de rest van de zomer niet meer weg te gaan. Hij heeft gehoord dat de rogge door regen en harde wind is platgeslagen. De landeigenaren hebben geen extra arbeiders nodig.
Bette maakt zich zorgen. Marinus heeft veel minder verdiensten dan voorgaande jaren en als de roggeoogst mislukt, zal de prijs van het meel omhoog gaan. Dat is een tegenvaller.
‘Je moet niet tobben, komt tijd komt raad,’ probeert Marinus haar gerust te stellen. ‘Ik heb nu meer tijd om turf te winnen, wanneer het weer wat meewerkt, hebben we straks een flinke voorraad. Daar kunnen we een gedeelte van verkopen.’
Bette haalt de schouders op, ze moet het allemaal nog zien. Ze voelt zich nog steeds niet lekker. Even heeft ze gedacht dat ze weer in verwachting was, maar dat is niet zo.
Op een middag, de zon staat hoog aan de hemel en het is drukkend warm, komt een manspersoon het paadje oplopen. Bette kijkt op van het verstelwerk, ze krijgt niet vaak visite en al helemaal niet in de zomer. Dan is iedereen druk. De figuur heeft iets bekend maar pas als hij dichtbij is, ziet ze wie het is.
‘Vader,’ roept ze terwijl ze opstaat. In haar haast stoot ze de mand met verstelgoed om. ‘Vader, wat een verrassing. Kom ga zitten, u zult wel moe zijn.’ Meteen denkt ze, er zal toch niets met moeke zijn? Och nee, natuurlijk niet, stelt ze zichzelf gerust. Dan hadden ze wel één van haar broers gestuurd.
‘De complimenten van je moeder, ze laat je groeten. Ze was graag zelf meegekomen maar met dit weer zetten haar voeten zo op.’ De oude man laat zich op de stoel zakken. Met een grote rode zakdoek wist hij zich het zweet van het voorhoofd. ‘Hè, hè, is me dat een wandeling,’ verzucht hij.
Bette kan het nog niet geloven. Daar zit haar vader, die ze zeker meer dan een jaar niet gezien of gesproken heeft, zomaar bij haar onder de appelboom. Ze slaat druk aan het redderen. Iets te eten en te drinken moet er komen.
‘Kind haal er een stoel bij en ga zitten, ik word zenuwachtig van je. We moeten eens praten, jij en ik,’ bedisselt haar vader.
Even later zitten ze tegenover elkaar. Bette heeft haar verstelwerk weer opgepakt en haar vader neemt een pruim tabak.
‘Je moeder vond dat ik eens poolshoogte moest nemen. Ze heeft de laatste weken een vreemd gevoel wanneer ze aan jou denkt. Klaas, zei ze, Klaas je moet eens kijken hoe het daar is. Nu hier ben ik dus.’ Hij kwats een fluim in het gras. Bette griezelt even, ze vindt het een vieze gewoonte. Gelukkig houdt Marinus niet van tabak pruimen.
‘Blijf je een nacht over?’ vraagt ze, ‘het is niet te doen in één dag op en neer.’
‘Bette, draai er niet omheen. Je weet dat de gevoelens van moeke meestal kloppen. Dus wat scheelt er aan?’
‘Ik weet het zelf niet,’ verdedigt ze zich, ‘heeft moeke dat niet gevoeld?’ Haar moeder is met de helm op geboren en heeft een voorspellende gave. Ze ‘ziet’ ook snel wat voor ziekte of ongemak iemand heeft. Bette vond het als kind erg griezelig.
‘Moeke voelde moeheid en slapte. Ze denkt dat je bloed niet orde is. Ik heb een fles levertraan meegekregen, elke dag een lepel nemen. Moeke zegt, dat je het ook aan de kinderen moet geven, vooral aan de kleine Niene. Zelf moet je goed aardappelen en groente eten. Groenvoer, zei ze. Straks de noten niet allemaal verhandelen maar er zelf ook van nemen. Dat was het geloof ik.’ Hij heeft een fles levertraan uit de binnenzak gehaald en steekt hem Bette toe. Verbouwereerd pakt ze hem aan. Die moeke, op afstand een diagnose stellen en meteen een behandelplan meeleveren. Bette kan zich wel voor het hoofd slaan dat ze er zelf niet aan gedacht heeft, bloedarmoede. Ze heeft haar hele kruidenkast geprobeerd maar hier heeft ze niet aan gedacht. Ze geeft de kinderen alleen levertraan als de R in de maand is. Ze vinden het vies en zijn altijd blij wanneer het mei is en de dop op de fles blijft.
Roely