Het verhaal van Bette

Meer dan honderd jaar geleden

Bette

‘Moe!’ het stemmetje van Trijnie, hoog en schel, onderbreekt de gedachten van Bette.
‘Ja, Trijnie wat is er?’
‘Jantien zit alweer met een aardappel te knoeien en ze heeft haar naalden nog niet gebreid.’
‘Och, laat haar maar even. Ze zit zo zoet te spelen,’ zegt Bette.
‘Zo komt die sok nooit af. U moet er wat van zeggen, hoor moe.’ Trijnie geeft zich niet zo gemakkelijk gewonnen.
Bette kijkt naar haar tweede dochter, Jantien. Het kind heeft een aardappel omgetoverd tot pop. Geconcentreerd probeert ze haar poppenkind met een oude lap aan te kleden.
‘Ik zorg wel dat ze voor het slapen gaan haar naaldjes breit,’ stelt ze haar oudste gerust. Die slaakt een diepe zucht.
Bette mikt de juist gestopte sok in de mand en komt moeizaam overeind. Ze is deze zwangerschap erg zwaar. Marinus, haar man, heeft al voorspeld dat het een tweeling wordt. Ze mag toch hopen dat die voorspelling niet uitkomt. Ze heeft nu haar handen al vol aan het kleine grut. Dankbaar bedenkt ze dat ze aan Trijnie een flinke hulp heeft. Die is met haar negen jaar al echt een moedertje. Als een kloek waakt ze over haar broertjes en zusjes. Jantien, een jaar jonger is veel speelser. Haar durft Bette niet op de kleintjes te laten letten. De beide jongens die na Jantien komen, zijn echte kwajongens. Verlies je ze even uit het oog, dan liggen ze in een sloot of ze klimmen in een boom om er vervolgens weer uit te vallen. Hoe vaak heeft ze niet hun broek moeten verstellen omdat ze in het prikkeldraad verstrikt raakten. De builen en schrammen die ze oplopen zijn niet te tellen. Marinus bezweert dat het echte jongens zijn. Daar moet ondeugd in zitten voordat er deugd in kan komen. Deze middag heeft hij de knaapjes meegenomen naar het veld.
‘Dan heb jij wat rust,’ zei hij, ‘ik red me er wel mee.’
Bette glimlacht. Marinus is zelf nog zo’n kwajongen. De levenslust straalt uit zijn ogen. Ze krijgt nog steeds vlinders in haar buik als hij met die ondeugende, bruine ogen naar haar kijkt. Het is al weer tien jaar geleden dat ze met hem over de puthaak stapte. Het hele dorp was getuige. Een jaar later zijn ze officieel getrouwd. Toen Marinus op het gemeentehuis Trijnies geboorte meldde, vertelde de ambtenaar hem dat een huwelijk over de puthaak niet rechtsgeldig was. Er moest een huwelijksakte komen anders werd Trijnie niet geëcht. Daarna kregen ze iemand van de kinderbescherming op bezoek. Wat was Bette blij dat ze had leren lezen en schrijven. Marinus is die kunst niet machtig dus moet ze hem voorlezen. De papieren moeten nu eenmaal door de man worden getekend. Vrouwen zijn onmondig net als kinderen. Daar kan ze zich toch zo kwaad over maken. Maar het is zoals het is en ze moet er mee leven. Een pijnscheut in haar rug laat haar naar adem happen. Het lijkt er op dat het kind wil komen. Gelukkig heeft ze alles voor elkaar. De doeken zijn gewassen en hebben in de zon liggen bleken. De kribbe die aan het voeteneind in de bedstee hangt, is geboend en gewit. Er is voldoende olie voor de lamp. Het weinige licht dat het kamertje van de plaggenhut binnen komt bereikt de bedstee nauwelijks. Griet, de baakster zal een extra lamp nodig hebben.
‘Is er iets moe?’ Trijnie kijkt haar met haar blauwe ogen oplettend aan.
‘Nee, hoor liefje, er is niets. Kom, help moe maar even met de kleintjes, die zullen hun slaapje wel uit hebben.’ Bette vermant zich. De pijn is weer weggetrokken. Ze neemt de sokkenmand op, zet er het stopmandje bovenop en draagt hem naar binnen. In het ledikantje, door Marinus eigenhandig in elkaar gezet, liggen de beide jongste meisjes. Hun dikke, blote beentjes boven de deken. Alsof ze merken dat er naar hen gekeken wordt, gaan de oogjes open. Twee paar armpjes strekken zich uit. Maartje, ruim twee jaar, krabbelt overeind om even later weer op haar ronde achterste neer te ploffen. Treesje heeft met stevige handjes haar een jaar ouder zusje bij de jurk gegrepen en probeert op deze manier te gaan staan. Trijnie buigt zich over het ledikantje en tilt de kleine handig over de rand. Bette helpt Maartje.
‘Gaan ze in de ren, moe,’ wil Trijnie weten.
‘Eerst iets drinken. Er is nog melk van Sikke. Wil jij ook een kroes?’
‘Ja moe. Mag dat? Lekker.’ Trijnies gezicht licht op. Geitenmelk dat krijgt ze niet alle dagen. Meestal drinkt ze koeienmelk met een flinke scheut heet water er door. Ook lekker. Maar melk van Sikke. Mmm. Bette pakt vier emaillen kroesjes van het rek en verdeelt de melk. Ze helpt Treesje. Die heeft nog moeite om zonder morsen haar kroes leeg te drinken. Het schemert al binnenshuis, het petroleumstel in de hoek verspreidt een zacht oranje licht. Bette zet de deur wijd open. Een brede baan daglicht verdrijft het duister.
‘Neem de meisjes maar mee naar buiten, Trijnie. Opletten dat ze geen slakken of wormen eten hè.’
‘Natuurlijk niet moe. Bah! Slakken,’ griezelt het meisje. ‘Kom maar,’ handig zet ze haar kleinste zusje op een heup en neemt de andere bij de hand, ‘Jantien, doe jij het hekje eens even open,’ beveelt ze. Bette kijkt ze na. Ze heeft er alle vertrouwen in dat er goed op de kleintjes gelet wordt. Marinus heeft een kampje omheind en daar kunnen de kinderen veilig spelen. Och, en van een hap zand of gras worden ze niet minder. Haar moeder zei altijd dat zand de maag schuurt.
Ze giet karnemelk op de gort en doet wortels en uien bij de aardappelen die op het petroleumstel staan. Voorzichtig klimt ze op een stoel om een gedroogde worst te pakken. De hele winter hebben de worsten en zijden spek in de schoorsteen gehangen. Ze zijn nu gedroogd en gerookt. Met een natte doek poetst ze de worst af en dan gaat hij bovenop de groente. Bette draait het stel hoger, niet te hoog anders gaat het walmen en wordt de pan nog zwarter. Ondertussen houdt ze de oren goed open. Beducht op elk vreemd geluid van buiten. De kinderen zingen een liedje. Ze weet haast wel zeker dat de beide grote meisjes proberen om Treesje te leren lopen. Het zal vast niet lang meer duren dan heeft ze dat onder de knie. Je kunt haar bij wijze van spreken aan een stopdraad vasthouden en ze loopt. Maar ze is te bang om los te lopen. Opeens klinkt er gejuich.
‘Moe, moe!’ hoort Bette, ‘moe kom gauw kijken. Treesje loopt alleen.’
Het is een prachtig gezicht, Trijnie en Jantien zitten met gespreide armen tegenover elkaar en de kleine Trees waggelt van de één naar de ander. Lopen kun je het nog niet noemen, maar Bette prijst haar uitbundig. Maartje staat met de duim in de mond het tafereel van een afstandje te bekijken. Dan laat ze zich ook op de grond zakken, strekt haar armpjes en brabbelt: ‘Kom maar moe.’ De beide groten moeten er om lachen en Bette doet mee.
‘Wat een vrolijke boel is het hier. Laat ons ook eens lachen,’ klinkt een zware mannenstem.
‘Va, va!’ Trijnie en Jantien springen overeind en haasten zich naar het hekje, even later hangen ze Marinus om de hals. Ze willen tegelijk hun verhaal vertellen en struikelen over hun woorden.
‘Kalm maar,’ maant Marinus, ‘je zou haast denken dat ik een maand ben weggeweest in plaats van een paar uur. Niet allebei tegelijk anders versta ik er niets van.’
Het is even stil maar dan klinkt het heldere stemmetje van Maartje. ‘Kom ma va. Je kunt het.’ Dat is teveel voor de anderen, hun schaterlach klinkt weer. Als de rust is weergekeerd moet Marinus natuurlijk het wonder zien. Hij laat zich op de hurken zakken en roept Treesje. Het kleine ding kruipt enthousiast naar hem toe. Dat is niet de bedoeling. Jantien pakt haar onder de oksels en hijst haar overeind. ‘Lopen, Treesje. Toe dan,’ commandeert ze. En ja hoor, de kleine verzet de beentjes en valt in vaders armen. ‘Zien jullie wel? Trees loopt.’ Jantien keert zich naar haar beide broertjes die er afwachtend bij staan.
‘Nou en?’ vraagt Jannes, de jongste en hij kijkt zijn oudere broer aan, ‘dat kunnen wij allang hè, Klaas?’ Klaas knikt.
‘Moe we hebben een slang gezien, zo lang.’ Klaas houdt de handen zover mogelijk uit elkaar.
‘Zo, dat is zeker een grote.’ Bette kijkt Marinus onderzoekend aan.
‘Een ringslang,’ stelt die haar gerust, ‘Kijk eens wat ik voor je heb meegebracht. Zelf gevangen.’ Trots haalt hij een jutezak uit de kruiwagen er rollen twee dikke hazen uit.
‘Dat zijn flinke knapen,’ Bette bukt en tilt er eentje op, ‘die zijn zeker vier kilo elk.’ Wat ben ik een gezegend mens, denkt ze. Zes gezonde kinderen, de zevende op komst. Een sterke man die met zijn handen kan maken wat zijn ogen zien. Alle dagen genoeg te eten. Wat wenst een mens nog meer.

Wordt vervolgd

Graeg vernemen we jow reaksie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.