Het gaat nog verder

‘Moe, moe! Wakker worden.’
Bette hoort als in de verte de stemmen van Trijnie en Jantien, ze heeft het gevoel of ze uit een diepe put omhoog moet kruipen. Haar lichaam voelt als lood zo zwaar, moeizaam opent ze de ogen. De kamer is donker, ze kan de gezichten van Trijnie en Jantien niet onderscheiden. Dan flits een blauw licht door het kamertje, bijna op hetzelfde moment hoort ze de donder rollen. Het is noodweer maar daar zijn de kinderen nooit bang voor geweest.
‘Moe, we hoorden wat bij de deur, hè Trijnie? We durven niet te kijken misschien staat er wel een monster voor de deur.’
‘Doe niet zo raar, monsters bestaan niet. Dat weten jullie best.’ Bette zoekt steun bij de bedesteedeur, ze is duizelig. Een ogenblik later gaat het beter en op de tast zoekt ze de kandelaar die naast de bedstee moet staan. Even later verlicht een flakkerend vlammetje de kamer. Bette hoort ook gerammel aan de deur maar ze heeft geen idee of er iemand buiten staat of dat de wind zo tekeer gaat. Voorzichtig haalt ze de grendel weg, dan tuimelen twee donkere figuren naar binnen.
‘Va? Va!’ roept Trijnie, ‘moe, het is va! Va en oom Theunis.’
‘Marinus? Marinus! Oh wat een geluk. Wacht, wacht staan blijven. Eerst die natte spullen uit. Je druipt de hele kamer nat.’
‘Dag vrouw, ik ben ook blij dat ik jou zie.’ Bette hoort de lach in zijn stem. Ze voelt zich honderd pond lichter, Marinus is thuis. Ze steekt de petroleumlamp aan en haalt de kan melk waar ze kaas van wilde maken uit de kast. Alsof hij niet is weggeweest, pakt Marinus een stuk roggebrood en de kom reuzel van de plank. Buiten woedt de storm maar Bette voelt zich veilig. Marinus is thuis.
Een uurtje later liggen Bette en de meisjes weer in bed. Marinus maakt zich klaar voor de nacht. Theunis heeft de stoelen tegen elkaar gezet en nestelt zich daar op.
‘Zo kom ik de nacht wel door,’ zegt hij, ‘alles beter dan met dit weer buiten lopen.’
Wanneer Bette een paar uur later Niene voedt, meent ze een brandlucht te ruiken, maar in de kamer is niets te zien. Het is aardedonker. Marinus en Theunis snurken een duet.
De volgende morgen nemen ze de schade op. Er liggen kleine takken rond het huis, van de perenboom is een grote tak afgebroken en het paadje naar de moestuin lijkt een beekje. De aardappelplanten liggen plat, de bonenstruiken zien er verwaaid uit. Bettes ervaring heeft haar geleerd dat dit zich snel genoeg weer hersteld.
‘Ruiken jullie ook een brandlucht?’ vraagt ze. ‘Ik dacht het vannacht al te ruiken.’
De mannen snuiven en knikken. ‘Je hebt gelijk, als het maar niet ergens is ingeslagen,’ menen ze.
‘Marinus, we moeten maar een rondje door de buurtschap maken, kijken of er iemand onze hulp nodig heeft,’ stelt Theunis voor.
‘Mogen wij mee va?’ vraagt Jannes.
‘Och, waarom niet, als moe jullie zo lang kan missen.’
‘Houd je ze wel goed in de gaten? Het zijn zulke durfallen.’
Wanneer Marinus een paar uur later terug is, staat zijn gezicht ernstig. Zelfs de beide jongens lijken onder de indruk.
‘Ingeslagen bij lange Kobus,’ zegt hij.
‘Bij de ouders van Pieter? Pieter van Gesien van Gerrit en Martje?’
Marinus knikt. ‘Van de hele boerderij is niets meer over. Tot de grond toe afgebrand. Gelukkig liep het vee buiten, verder zijn ze alles kwijt. Het mag een wonder heten dat ze er allemaal gezond uit gekomen zijn. Ze werden wakker van het blaffen van de hofhond. Toen stond de schuur al in lichtelaaie. Er was geen tijd meer om ook maar iets te pakken, zo snel greep het vuur om zich heen.
Ze zijn in hun nacht goed en op blote voeten naar buiten gegaan.’
Bette voelt de rillingen over haar rug lopen. Het zal je maar gebeuren. Alles weg.
‘En nu?’ wil ze weten.
‘Vandaag zijn ze bij familie. Morgen zullen we met ons allen een hut voor hen bouwen. Ik hoop maar dat ze goed verzekerd zijn, dan kunnen ze de boel weer opbouwen. Ik heb er een schrale keel van gekregen. Heb je nog van die kruidenthee?’
‘Ja zeker. Kom maar. Ik roep de meisjes even, het is onderhand ook etenstijd. Na het eten moeten we het er over hebben, hoelang je blijven kunt.’ Als Bette zich omdraait, krijgt ze een duizeling, met moeite blijft ze overeind.
‘Hé, wat is dat? Voel jij je wel goed?’ vraagt Marinus bezorgd.
‘Ik heb wat last van duizelingen en hoofdpijn. Vermoeidheid, denk ik. Nu jij thuis bent, kruip ik vanmiddag weer een poosje in de bedstee.’

Graeg vernemen we jow reaksie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.