Gieterse lesse
Een bulte meensen, dat zijn er veel
Het eui-jvak ligt vlak naast de deel
Over de poeste ga je naar de overkant
En een kiefte legt eieren in het land
Een kiepe is brös
’t Is kold as ’t vrös
Zengerige melk is aangebrand
Wie mooie kleren draagt
Die is kaant
A-j ziege-zaegen wiebel je heen en weer
Een zwilkie leg je op de tafel neer
Mit een zeuteveentie bereid je een smakelijk gerecht
En wisse dat is zeer terecht
Veur de poelegrap, dan is het flauwe kul
Een laobaand noemen wij een sul
Wie dribbelorig is verstaat het niet zo goed
En een kiepie staat voor ouderwetse hoed
Een vrabbe is nogal driftig van aard
Een aol hangt boven een open haard
De waogens zijn de golven op het Wied
In een pongeltie past een televisie niet
Een flox noemen wij naegeltakke
En een klaobiender is lang geen makke
Eau de cologne is olderein
De nuunders zijn schelpen groot en klein
Een mornsteerntie bloeit als sneeuwklokje verder
En een ladder is gewoon een ledder
Kweke is in de tuin een plaag
En iemand die kwalstert die mis ik graag
Wetern is water geven aan de koeien
En bulken is zoiets als loeien
Wie alleraande is die is ziek
En dit allergaertie zet gien zoden an de diek